NIEUWSBRIEF SEPTEMBER 2024

Beschermende en risicofactoren voor de ontwikkeling van pleegkinderen

Inleiding

Deze nieuwsbrief bespreekt beschermende en risicofactoren voor de ontwikkeling van pleegkinderen, een thema dat ook in het Pleegzorgkompas aan bod komt. Het Pleegzorgkompas werd geschreven door het Kenniscentrum Pleegzorg, dat aangestuurd wordt door de vijf provinciale diensten voor pleegzorg. Het Pleegzorgkompas geeft een overzicht van de kennis (wetenschappelijke, praktijk- en ervaringskennis) die er bestaat over pleegzorg voor minderjarigen. In het Pleegzorgkompas worden vijf thema’s uitgewerkt: 1. Pleegzorg en pleegzorgbegeleiding, 2. Instroom, 3. Perspectiefbepaling in pleegzorg, 4. Ontwikkeling en 5. Gedeelde wereld. Deze nieuwsbrief gaat in op de beschermende en risicofactoren die de ontwikkeling van pleegkinderen kunnen beïnvloeden (onderdeel van het vierde hoofdstuk van het Pleegzorgkompas). Informatie uit het Pleegzorgkompas wordt in deze nieuwsbrief aangevuld met enkele quotes van pleegkinderen en -jongeren. Het merendeel van de quotes komen uit het onderzoek naar de beleving van Vlaamse pleegkinderen, quotes uit internationaal onderzoek werden in het Engels overgenomen. Voor meer uitgebreide informatie en concrete aanbevelingen verwijzen we naar het Pleegzorgkompas.

Resultaten

Langdurige onzekerheid over het perspectief van de plaatsing heeft een negatieve invloed [1]: niet enkel voor het kind en zijn ontwikkeling [2], maar ook voor pleegzorgers en ouders is deze onzekerheid moeilijk en bestaat het risico op het vastklampen aan illusies [3]. Zo geeft een pleegjongere aan dat ze vroeger graag geadopteerd wilde worden om duidelijkheid over het perspectief van de plaatsing te krijgen "Eerst wou ik wel geadopteerd worden eigenlijk. Maar ik denk dat ik dat toch niet zou doen. Maar ik zou hier gewoon altijd willen blijven. Maar ja, ik heb daar al weleens over gesproken omdat ik dacht van: 'Dan hoor ik er toch beter bij' (...). Nu hoeft het niet meer echt voor mij (...). Nu hoeft dat niet meer. Want ik weet toch dat ik hier blijf, dat ze mij toch niet gaan weg doen." Ook continuïteit in zorg is erg belangrijk, overplaatsingen moeten zoveel mogelijk voorkomen worden [4]. Een overplaatsing heeft vaak negatieve gevolgen, in het bijzonder voor het pleegkind zelf [5], [6], [7]. Zo blijkt dat een overplaatsing de kans vergroot op een toename of het ontstaan van gedragsproblemen [8], [9]. Pleegjongeren vertellen dat een breakdown een grote invloed had op hun leven: “Zij (pleegmoeder) was bijna de enige waarmee ik goed kon praten en die ik vertrouwde vollenbak en zelfs dat is misgelopen.”[10], “I always thought I moved because I did something bad…You find out that you are getting moved, you're like, you know, I guess they don't want me here. I guess I did something wrong…”[11] en “I'm more distant…I don't let people get close to me, because, if I do, I may end up leaving anyway or something…I don't keep friendships going at all because you never know what will happen” [11]. Voor de ontwikkeling van een kind is het beter om op jonge leeftijd in een pleeggezin te worden geplaatst [12]. Juffer spreekt over “Zo vroeg mogelijk zo stabiel mogelijk plaatsen” wanneer een uithuisplaatsing nodig is [13]. Gedragsproblemen zijn negatief geassocieerd met de ontwikkeling van het pleegkind, zijn ook vaak belastend voor het gezin [14], [15], [16], [17] en zorgen vaak voor een verlaagd welbevinden van het pleeggezin [18], kunnen het opvoedgedrag van de pleegzorgers negatief beïnvloeden [19], [20] en zijn geassocieerd met breakdown [20], [21], [22], [23], [24], [25], [26]. De relatie met de pleegzorgers en hun opvoedingsstijl blijken eveneens erg belangrijk voor de ontwikkeling van pleegkinderen [5]. Zo werden er minder ontwikkelingsproblemen gesignaleerd wanneer er sprake was van een betere gehechtheids- en opvoedingsrelatie tussen het pleegkind en de pleegzorgers [27] [12]. Als er sprake is van kindermishandeling, komt de ontwikkeling van het pleegkind onder druk te staan, aangezien kindermishandeling het vertrouwen van het kind in anderen en in zichzelf kan ondermijnen [28]. De negatieve gevolgen van mishandeling in een pleeggezin op de ontwikkeling van het kind kunnen groot zijn [29]. Voor de ontwikkeling van een pleegkind is het belangrijk dat zijn ouders de pleegzorgplaatsing verdragen [3] en dat de ouders en pleegzorgers elkaar wederzijds accepteren [30], [31]. Een pleegjongere verwoordt haar moeilijke positie hierin als "Ja, soms voel ik me schuldig dat ik naar een pleeggezin ben geweest. Omdat ik weet hoe mama daar dan over denkt. Ze denkt dat ik haar niet moet hebben, of dat ik haar haat, terwijl dat echt niet zo is. En dan voel ik me soms schuldig dat ik naar hier ben gekomen."  


Over enkele factoren is er nog onduidelijkheid. Zo wordt in internationale literatuur vaak op de voordelen van netwerkpleegzorg gewezen [32], [33], [34], waar in Vlaamse en Nederlandse studies vaak geen verschil gevonden wordt in de ontwikkeling van pleegkinderen uit bestands- en netwerkgezinnen [14], [35], [36]. Onderzoeksresultaten met betrekking tot de culturele en religieuze achtergrond van pleegkinderen in relatie tot die van het pleeggezin is niet eenduidig, net zoals de invloed van contact op de ontwikkeling van pleegkinderen [5]. Een pleegjongere geeft het volgende aan: "Soms als we niet mogen gaan naar mijn mama dan ben ik daar wel verdrietig om. Als mama weer geen tijd heeft of het vergeet."

Gebaseerd op: 
West, D. & Trogh, L. (2024). Pleegzorgkompas. Kenniscentrum Pleegzorg

 Gebruikte bronnen:
[1] J. Choy and E. Schulze, Kiezen voor kinderen: een nieuwe blik op het samenspel in pleegzorg. Amsterdam: Nisto/Spirit, 2009.

[2]    A. M. Weterings, Pleegzorg in balans: bestaanszekerheid voor kinderen. Apeldoorn: Garant, 2000.

[3]    G. Haans, L. Robbroeckx, J. Hoogeduin, and A. van Beem-Kloppers, Methodiekboek: ouderbegeleiding bij roldifferentiatie: ouders helpen bij het invullen van de ouderrol na plaatsing van hun kind in een pleeggezin. Amsterdam: Uitgeverij SWP, 2010.

[4]    Care Institute for Excellence (SCIE), SCIE guide 7: Fostering. London, England : SCIE, 2004.

[5]    P. M. Van den Bergh and T. Weterings, Pleegzorg in perspectief: Ontwikkelingen in theorie en praktijk. Uitgeverij Van Gorcum, 2010.

[6]    P. J. Pecora, C. R. White, L. J. Jackson, and T. Wiggins, “Mental health of current and former recipients of foster care: A review of recent studies in the USA,” Child Fam Soc Work, vol. 14, no. 2, pp. 132–146, May 2009, doi: 10.1111/j.1365-2206.2009.00618.x.

[7]    F. Van Holen, J. Vanderfaeillie, and F. Vanschoonlandt, Op weg met pleegzorg: kansen en risico’s. Leuven: Acco, 2012.

[8]    R. R. Newton, A. J. Litrownik, and J. A. Landsverk, “Children and youth in foster care: Disentangling the relationship between problem behaviors and number of placements,” Child Abuse Negl, vol. 24, no. 10, pp. 1363–1374, Oct. 2000, doi: 10.1016/S0145-2134(00)00189-7.

[9]    E. C. Herrenkohl, R. C. Herrenkohl, and B. P. Egolf, “The Psychosocial Consequences of Living Environment Instability on Maltreated Children.,” American Journal of Orthopsychiatry, vol. 73, no. 4, pp. 367–380, 2003, doi: 10.1037/0002-9432.73.4.367.

[10]    K. Depestel, “Hoe ervaren pleegkinderen een breakdown?,” Vrije Universiteit Brussel, 2020.

[11]    R. M. Chambers et al., “‘It’s just not right to move a kid that many times:’ A qualitative study of how foster care alumni perceive placement moves,” Child Youth Serv Rev, vol. 86, pp. 76–83, Feb. 2018, doi: 10.1016/j.childyouth.2018.01.028.

[12]    K. van Duijn, “Groeien in een pleeggezin. Een onderzoek naar de ontwikkeling van pleegkinderen en de relatie van de ontwikkeling van pleegkinderen met de interactie en hechtings- en opvoedingsrelatie tussen kind  en pleegouders,” Scriptie Universiteit Leiden, 2008.

[13]    F. Juffer, Beslissingen over kinderen in problematische opvoedingssituaties. Inzichten uit gehechtheidsonderzoek. [Decisions about children in problematic parenting situations. Insights from attachment research], no. 6. Den Haag: Raad voor de Rechtspraak, 2010.

[14]    P. A. C. M. Bastiaensen, “Belaste pleegouders en verscheurde pleegkinderen? [Burdened foster parents and torn foster children?],” Radboud University, Nijmegen, 2001.

[15]    G. Jones and P. J. Morrissette, “Foster Parent Stress,” Canadian Journal of Counselling and Psychotherapy, vol. 33, no. 1, pp. 1–13, 1999.

[16]    F. Van Holen, J. Vanderfaeillie, and L. Trogh, “Longitudinaal onderzoek naar gezinsbelasting en gedrags- en emotionele problemen in pleegzorg,” Tijdschrift voor Orthopedagogiek, vol. 46, no. 5, pp. 233–242, 2007.

[17]    G. McCarthy, J. Janeway, and A. Geddes, “The Impact of Emotional and Behavioural Problems on the Lives of Children Growing up in the Care System,” Adopt Foster, vol. 27, no. 3, pp. 14–19, Oct. 2003, doi: 10.1177/030857590302700305.

[18]    R. Whenan, M. Oxlad, and K. Lushington, “Factors associated with foster carer well-being, satisfaction and intention to continue providing out-of-home care,” Child Youth Serv Rev, vol. 31, no. 7, pp. 752–760, Jul. 2009, doi: 10.1016/j.childyouth.2009.02.001.

[19]    J. Vanderfaeillie, F. van Holen, L. Trogh, and C. Andries, “The impact of foster children’s behavioural problems on Flemish foster mothers’ parenting behaviour,” Child Fam Soc Work, vol. 17, no. 1, pp. 34–42, Feb. 2012, doi: 10.1111/j.1365-2206.2011.00770.x.

[20]    J. Vanderfaeillie, F. Van Holen, F. Vanschoonlandt, M. Robberechts, and T. Stroobants, “Children placed in long-term family foster care: A longitudinal study into the development of problem behavior and associated factors,” Child Youth Serv Rev, vol. 35, no. 4, pp. 587–593, Apr. 2013, doi: 10.1016/j.childyouth.2012.12.012.

[21]    J. Vanderfaeillie, F. Van Holen, E. Carlier, and H. Fransen, “Breakdown of foster care placements in Flanders: incidence and associated factors,” Eur Child Adolesc Psychiatry, vol. 27, no. 2, pp. 209–220, Feb. 2018, doi: 10.1007/s00787-017-1034-7.

[22]    J. Vanderfaeillie, F. Van Holen, and S. Coussens, “Why do foster care placements break down? A study into the factors influencing foster care placement breakdown in Flanders,” International Journal of Child & Family Welfare, vol. 11, pp. 77–87, 2008.

[23]    M. Oosterman, C. Schuengel, N. Wim Slot, R. A. R. Bullens, and T. A. H. Doreleijers, “Disruptions in foster care: A review and meta-analysis,” Child Youth Serv Rev, vol. 29, no. 1, pp. 53–76, Jan. 2007, doi: 10.1016/j.childyouth.2006.07.003.

[24]    P. Chamberlain, J. M. Price, J. B. Reid, J. Landsverk, P. A. Fisher, and M. Stoolmiller, “Who disrupts from placement in foster and kinship care?,” Child Abuse Negl, vol. 30, no. 4, pp. 409–424, Apr. 2006, doi: 10.1016/j.chiabu.2005.11.004.

[25]    J. G. Barber, P. H. Delfabbro, and L. L. Cooper, “The predictors of unsuccessful transition to foster care,” J Child Psychol Psychiatry, vol. 42, no. 6, pp. 785–790, 2001, doi: 10.1017/S002196300100751X.

[26]    E. Fernandez, “Pathways in substitute care: Representation of placement careers of children using event history analysis,” Child Youth Serv Rev, vol. 21, no. 3, pp. 177–216, Mar. 1999, doi: 10.1016/S0190-7409(99)00014-6.

[27]    A. A. M. Huijg, Pleegzorg, de ontwikkeling van pleegkinderen, de relatieontwikkeling tussen pleegkind en pleegouders en de invloed van het oudercontact. Leiden, Nederland: Universiteit Leiden, Afdeling Orthopedagogiek, 2010.

[28]    A. Wolzak and I. ten Berge, “Gevolgen van kindermishandeling,” 2008.

[29]    M. O. Fechter-Leggett and K. O’Brien, “The effects of kinship care on adult mental health outcomes of alumni of foster care,” Child Youth Serv Rev, vol. 32, no. 2, pp. 206–213, Feb. 2010, doi: 10.1016/j.childyouth.2009.08.017.

[30]    S. J. Leathers, “Parental Visiting, Conflicting Allegiances, and Emotional and Behavioral Problems Among Foster Children,” 2003.

[31]    D. Oyserman and R. Benbenishty, “Keeping in Touch: Ecological Factors Related to Foster Care Visitation,” 1992.

[32]    S. Holland, S. Holland, A. Faulkner, and R. Perez-Del-Aguila, “Promoting stability and continuity of care for looked after children: a survey and critical review,” Child Fam Soc Work, vol. 10, pp. 29–41, 2005.

[33]    A. P. Iglehart, “Kinship Foster Care: Placement, Service, and Outcome Issues,” Child Youth Serv Rev, vol. 16, no. 2, pp. 107–122, 1994.

[34]    A. P. Iglehart, “Kinship foster care: filling the gaps in theory, research, and practice,” Child Youth Serv Rev, vol. 26, no. 7, pp. 613–621, Jul. 2004, doi: 10.1016/j.childyouth.2004.04.004.

[35]    J. Strijker, T. Zandberg, and B. F. van der Meulen, “Kinship foster care and foster care in the Netherlands,” Child Youth Serv Rev, vol. 25, no. 11, pp. 843–862, Nov. 2003, doi: 10.1016/S0190-7409(03)00089-6.

[36]    J. Strijker and S. Van Oijen, “(On)gelijkenis van pleegouder en pleegkind in hun rapportage van probleemgedrag [(In)similarity of foster parent and foster child in their reporting of problem behavior],” Tijdschrift voor orthopedagogiek, kinderpsychiatrie en klinische kinderpsychologie, vol. 31, no. 1, pp. 69–81, 2006.

 
Mail niet leesbaar? Klik hier  |  Uitschrijven

 Pleegzorg Kenniscentrum

Stapelplein 28, 9000 Gent

0800 30 181 | info@kenniscentrumpleegzorg.be

Sent by Sendtex